Gent 18 februari 2016 – Een gesprek. De andere en ik, ik en de ander.
We staan recht tegenover elkaar.
Het onderwerp. Iets vertellen vanuit het ik-gericht zijn, de andere willen helpen versus iets meedelen vanuit je ‘zijn’ zonder verwachtingen.
Een vraag. Een aanraking. Oogcontact. Mijn lichaam.
We blijven elkander aankijken.
Een intens contact.
Ik voel mijn mondhoeken in een opwaartse beweging gaan.
Het antwoord komt niet. Niet dat ik het niet ken, integendeel. Woorden verdwijnen. Er beweegt iets door mijn lichaam. Alsof er iets mij naar boven trekt en terzelfder tijd iets naar beneden, naar de aarde. Intens.
Vibrerend.
Mijn woorden komen er niet meer uit. Geen uitleg. Ik heb het idee dat woorden uitéénvallen. Letters.
“Ah, wat is dat! Voel je dat!”, krijg ik eruit met een krachtige stem. Ik begin te lachen, van een niet wetend hoe mij gedragen.
Ik word bewust dat mijn woorden overbodig zijn. Woorden, mijn gevoel.
“Stop, laten we lossen. Voel!”, hoor ik mezelf zeggen.
We krijgen het antwoord in een andere vorm. Ik voel een stekende pijn in het hart. Mijn hand. Mijn borstkas. Vreugde. Kracht.
Voor de eerste keer voel ik mijn lichaam in een totale verbondenheid, in continuïteit . Iets is veranderd. Ik voel geen angst.
Zelfs de pijn in de hartstreek baart me geen zorgen. Vertrouwen.
Het is me niet vreemd. Herkenning in me diepste. Ik en de ander, de ander en ik.
Mezelf met mezelf met de ander.
Frisse lucht. Mijn lichaam vraagt beweging. Trams, bussen. Ik huppel. Ik hou me in. Mensen kijken me aan, of denk ik dat ze me aankijken. Foert. Ik huppel verder. Water. Een plaswater. Het verlangen van een klein kind komt naar boven. Al huppelend, springend verplaats ik me over het plein. Ik spring de hoge treden naar beneden. Aarde. Ik leg mijn handen op de aarde.
Ik ga even terug op mijn stappen. De avond afronden.
Nog even een liedje ‘Uniao’. Ik verdwijn.
Op het perron wacht ik op de tram. Vanuit mijn bekken voel ik mijn lichaam in beweging komen. Ik wiebel. Ik dans. Subtiel. Ik laat zijn wat er gebeurd is. en probeer het niet te begrijpen, te verwoorden.
Het is al laat. Mijn bed. Het ene been komt naast het ander te liggen. Ze zoeken plaats onder de frisse lakens. Met mijn twee handen neem ik het laken vast. Mijn dons. Mijn huid. Ik laat me dragen ik word gedragen.