Het is drukkend warm. Op de middag hou ik een maaltijd en rustpauze in Guiscard. Na de maaltijd voel ik me verwijderen van mijn omgeving, de warmte en de vertering maken me loom. Ik zet me rechtop en sluit mijn ogen voor eventjes. Wanneer ik mijn ogen open is de zaal leeg en zitten de eigenaars te eten na hun service. Wat lief van hen.
Ik verlaat de zaak. Op een bepaald moment hoor ik iemand roepen. Ik draai me om. “Wacht even help me…”, zoekend naar de naam van de man die ik herken. “Erdal”, antwoord hij. Verwonderd en blij, “wat doe jij hier, zo fijn van je te zien. Hoe gaat het met je?”, vraag ik hem. “Ik ben hier voor het werk. Een week na dat je langs kwam had ik werk en heb het nog altijd. Het enige nadeel is dat mijn vingers wat verbrand zijn door de koude”, en hij toont mij zijn handen. Zijn vingertoppen vertonen zwarte puntjes van wel 3mm diameter, verbrand van de koude door het vastnemen van diepvriesproducten. Handschoenen kan hij wegens allergie niet dragen. En toch het neemt niet weg zijn job te doen. Ik haal uit mijn broekzak een flesje van Lavendel Aspic. “Doe hier wat van deze olie op de wondjes, wat deppen. Het helpt mij alvast bij brandwonden. Het doet wonderen, ik hoop dat het je mag helpen.” Mijn verwondering is groot Erdal hier te zien. Hij opende zijn deuren twee jaar geleden in Sedan, op een 200km van hier, gaf me zijn eigen bed en liet me ’s avonds zijn huis, hij verdween voor de nacht nadat wij samen hadden gegeten. Ik herinner me dat hij toen geen werk had, wat het voor hem niet gemakkelijk maakte en toch binnen zijn mogelijkheden was de gastvrijheid groot. Een man met een gouden hart (hier de link van deze ont-moeting). ” Heb je iets nodig, water, eten voor langs de weg? “, vraagt hij me. “Neen dankjewel ik heb alles wat ik nodig heb. Och, wat fijn dat je me riep en ik je hier terug mag zien. Echt een fijne verrassing. Merci Erdal.” We nemen afscheid.
In het centrum van het dorp werden grote grachten geplaats in beton om een toekomstige overstroming te vermijden. Ik wandel richting het kerkhof, een doodlopende weg. Ik stap er binnen. Ik heb altijd een aantrekking had tot kerkhoven, een plaats waar ik graag in verdwaal. Er staat een prachtige kapel. Binnenin zijn prachtige mozaïeken te zien ‘La danses macabres’ gebouwd in 1932. Een verdoken pareltje.
Ik voel dat er iets plakt aan mijn voeten. ‘In wat heb ik getrapt’, stel ik me de vraag. Ik kijk achterom en zie mijn voetsporen in de asfalt.
Een stevige wind zet zich plots op in de vroege vooravond. Uit vrees voor onweer klop ik ’s avonds aan bij de presbytère van Noyon met de vraag of ze mij kunnen helpen naar een droge plaats voor de nacht. Een hulpvaardige priester vergezeld me naar een zaaltje waar ik mijn matje voor de nacht zal leggen.
Wel ik zou het niet kunnen wat je doet”, zegt Jacques die aan het vissen is langs le Canal de St. Quentin. “Het is alsof je dagelijks zou gaan vissen maar dan met andere stokken”, deel ik, terwijl ik voel,’ de ene persoon gaat dagelijks vissen, de ene gaat dagelijks op bureau, de andere op het land, voor elk wat wils… En hoe zalig is het om je leven te vullen met iets wat je graag doet, waar je vreugde aan beleefd en dit alles mag en kan delen met anderen.
In een klein dorpje, Thugny-et-Pont. Blijf ik staan voor een klein huisje. De façade hangt vol bric-à-brac, en eigenlijk vind ik deze uitdrukking niet op zijn plaats en zelf wat denegrerend, ook al ziet het eruit alsof alles, hoe komt het uit, hangt of staat. Zo voelt het niet en hoe langer ik voor het kleine gebouw sta, hoe meer het duidelijk is en ik gewaar wordt dat de eigenaar dit met grote zorg en toewijding heeft verwezenlijkt om zijn kleine huisje open te stellen aan mensen en ze er te verwelkomen. Ik probeer te zien of er iemand is, ik klop op de deur. Niemand. Ik voel dat er hier iets gebeurt is, ik kan het niet plaatsen. Het intrigeerd me. Op mijn rechterkant zie ik een groot open oppervlakte met een bijzonder huis vol kleine verrassende hoeken en nissen. Een een dame zit onderuit gezakt op een stoel in de schaduw. Een geit en een schaap lopen kris kras over het land. Ik kijk haar richting uit en ze roept, “het is gesloten”. “En zal het nog open gaan of is het voorgoed gesloten.” De vrouw nadert. Ze draagt een lange broek, te lang en veel te breed. Een rode polar pull met daaronder een synthetische T-shirt met wat gaten in. Een zwaarte hangt over haar heen. Antoinette. Ik haal mijn geconfijt gember en mango uit die ik gisteren kocht in St. Quentin. “Zin in een lekkernij”, vraag ik haar. Ze neemt er eentje uit het zakje. “Hmm, amai dat is heerlijk”. Ik zie haar ogen wat veranderen, opener en zachter worden. Antoinette begint haar verhaal te doen, ik luister aandachtig naar haar delen. “Hij is veel te snel vertrokken”, deelt ze. Ik zie een zekere hardheid terug komen. “We zijn hier komen wonen toen Jean-Marc 62 was, we hebben de molen gekocht en Jean-Marc heeft hier alles eigenhandig gerestaureerd, zelfs de rosas in de gevel heeft hij gemaakt.” “Waw, en dit dan ook”, terwijl ik wijs naar een steen waar een tafereel en een hoofd in verwerkt werd, “je man is een ware artiest”, voeg ik eraan toe. “Ja, hij heeft hier zijn hart en ziel ingestoken. Hij heeft veel te veel gewerkt. Hij had niet mogen vertrekken.” “Antoinette, ik zie een zekere kwaadheid bij je. Klopt dit?” “Ja, ik ben kwaad en verbitterd. Eigenlijk ben ik kwaad dat hij Jean-Marc veel te vroeg heeft meegenomen”, terwijl ze naar boven kijkt en wijst. “Hij heeft veel te veel gewerkt”, deelt ze terug, “ik ben gaan slapen, ik was moe. En plots hoorde ik hem vallen. Het was ergens midden de nacht. Ik heb zelf geen afscheid kunnen nemen. Veel te snel”. Een stilte. Ik kijk naar haar. Achter die verbittering zie ik haar verdriet. “Antoinette, weet je zijn lichaam, zijn voertuig is weg. Maar hij is er nog altijd. Het is hier zo voelbaar.” “Het is waar, hij is er nog. Ik hoorde hem zelfs een paar dagen nadien nog praten”, terwijl ze me aankijkt. “Hij is in vrede Antoinette. Hij is in vrede. Op deze serene plaats. Hij heeft hier met jou iets heel bijzonders neergezet. Zo bijzonder mooi. Ik hoop als dit ooit terug opengaat, het in respect zal zijn voor wat hij hier heeft gecreëerd. Voor wie hij was. “
De vrouw deelt verder nog wat over het dorp, de burgemeester, haar zoon Michaël. Waar ze van houdt en dat ze binnen een paar maanden naar de bergen trekt, daar waar ze het liefst is. ” Zin in nog zo een lekkernij? “, terwijl ik een zakje papier uithaal en de helft van mijn zakje verdeel over de twee zakjes.” Hier Antoinette dit is voor jou. Geniet er maar van.” we zitten nog wat naast elkaar in stilte en genieten van elkanders compagnie.
Jean-Marc Noblesse stierf zeven jaren na hij hier kwam. Hij zette een huisje neer, niet zomaar eentje. Eentje met een ziel vol symboliek. En de tijd dat ik hier met zijn vrouw zat, was alsof we elkander al heel lang kenden. Antoinette verloor hierbij niet enkel haar man, ook verloor ze van de een op andere dag alle mensen die hier op het terrein kwamen. Terwijl ik me klaar maak om verder te stappen, zie haar terug wandelen in de schaduw richting het huis. De geit en het schaap kruipen via het raam het huis binnen. Ik stap op… We zwaaien nog eens naar elkander. ‘Antoinette,’ denk ik in mezelf. ‘Jou zal ik nooit vergeten.’
Op het einde van het dorp staat een soort klein vierkante gebouwtje met een groot kruis erop. La chapelle ‘Eulalie’, waarover Antoinette me deelde. Ik herken het werk van Jean-Marc.
In een riviertje La Somme, midden een dorpje Pithon plons ik in het water nadat ik de jeugd, Samir, Anaelle en Nael er in zag jumpen. Hup, de jeugd achterna. Lekker verfrissend. Wat ben ik tocht verwend.
Op mijn rechterkant schijnt de zon laag aan de horizon. Rondom mij baden de velden in een goudengloed. Links mijn schaduw, we wandelen samen naar het dorp die recht voor mij ligt, gelegen als een oase midden de velden. Ik zet mijn tarp neer in een tuin, na ik de toelating vroeg. Ik vraag een emmer om water te vullen op het kerkhof. Ik krijg het voorstel om er te douchen. “Is heel vriendelijk, ik ga me wassen met het water van het kerkhof. Het is ondertussen 21u wanneer ik mijn handdoek aan de haak van het kerkraam hang, de emmer vul en geniet van de rust in de badkamer.
Ik draag de hamer terug naar Christophe, de conciërge van het sportterrein. “Zin in een koffie?”, vraagt Christophe. “Graag, met plezier accepteer ik je uitnodiging.” Hij laat me zijn zelfgemaakte clafoutis proeven van de verse braambessen die hij gisteren plukte en met fierheid toont hij mij zijn huisje die hij eigenhandig en met smaak heeft vernieuwd. We praten over de regio, de buurt. ” Dit was hier vroeger een heel rijke buurt waar textiel werd vervaardigd”,zegt Christophe. En wanneer ik later op de dag de rijk versierde architectuur en de grote herenhuizen zie, denk ik terug aan zijn woorden.
Langs de weg en voor de zoveelste keer hoor ik, “Heb je geen schrik in deze tijden, met al die halvegare.” “Meneer die zijn er altijd geweest, alleen komt dit allang en meer aan het licht. Gelukkig! Ik weet dat het bestaat, alleen krijgt het mijn aandacht niet. Op acht jaar ben ik nog nooit lastig gevallen geweest.” Het is me opvallend hoe de inwoners uit deze regio niet enkel vriendelijk en open zijn, ook betrokkenheid is sterk aanwezig.
Terwijl ik wandel ga ik even naar mijn klein tasje waar de telefoon in zit. Met verwondering ontdek ik er nog ‘une bêtise de Cambrai’, een heerlijke lekkernij die ik kreeg van de dame in het toeristisch bureau in Le Cateau-Cambresis. Ik zie haar glimlach en openblik even terug voor mijn ogen.
Midden de velden blaast de wind langs mijn oren. Ik hoor het gedroogd gras onder mijn voeten. Een buizerd is hoorbaar in de verte. Aan de horizon een watertoren. Een groot afgemaaid veld scheidt ons van elkaar. Heel ver gromt de motor van een vliegtuig. Mijn voetstappen zijn duidelijk aanwezig en voelen wat zwaar, net als de zwoele temperaturen die als drukkend aanvoelend.
Aan la Source de la Somme (de bron van de Somme)in Fonsomme zet ik me even op een muurtje kijkend naar het tafereel die zich rond mij afspeelt. Twee jonge kinderen, zitten gehurkt op een steen naast de bron, spelend met een houten stokje in het water. De papa staat aandachtig te luisteren naar het bejaard koppel op een bankje onder de schaduw van de boom. Aan de andere kant een man en vrouw komen aangefietst. Leggen een stoffendiek op het gras en nemen samen een pichnick. Mijn favorite plaatje, een vrouw zittend op het gras, benen vooruit. Tussen haar knieën en haar schoot ligt een man met zijn hoofd op haar dijen, ogen dicht. In haar armen ligt een pasgeboren aan de borst. Al die verschillende taferelen doen me denken aan de schilderijen van Manet en als ik er nog wat klaprozen of andere kleurrijke bloemen zou aan toevoegen, een strohoed hier en daar – de mijne heb ik alvast op – zou er zo in een levend tafereel van Monet kunnen ontstaan.
En om verder te verdwalen in deze taferelen, geniet ik verder van de schoonheid aan de natuurlijke oevers van La rivière de la Somme. Een waar plezier aan pure schoonheid die de natuur ons dagelijks schenkt.
“Goedemorgen G. heb je goed geslapen?” “Ja, maar ik heb….”, terwijl hij met zijn handen teken maakt dat hij geweend heeft. Ik ga bij hem staan en leg mijn hand op zijn schouder terwijl ik hem aankijk, ” weet je G. tranen laten bloemen groeien.” “Dat is mooi, dat is mooi”, deelt hij terwijl hij verder de ochtendtafel dekt. Bij het afscheid nemen aan de deur vraagt hij me, terwijl we elkander de hand geven, “wil je Jocelyne voor mij meenemen op de weg?” “Dit zal ik”, al knikkend, terwijl we allebei een hand op elkanders schouder hebben.
In afwachting tot het museum van Matisse opengaat neem ik plaats op een terras. Een potje koffie, mijn dagboek en met een deuntje op de belforttoren ‘prendre un enfant par la main’, geniet ik na van de rijke en warme ontvangst bij G. En de vele andere warme ontmoetingen op mijn weg.
Le Musée Matisse. Ik laat me meeslepen doorheen de zalen en hoe verder ik in de tentoonstelling kom, hoe meer de buiten wereld verderaf leikt te zijn. Obgeslorpt door de kleuren, de rijke woorden die me nieuwsgierig maken naar wie de mensen zijn achter het doek, de schoonheid van het aanwezige. Matisse, Picasso, Chagall…
Op een muur staat geschreven, met de woorden van Matisse na een belangrijke medische ingreep:” Vanaf nu, zal je verwezenlijken enkel waar je plezier aan beleeft zonder rekening te houden met wat anderen willen of eisen.” Ik dacht terug aan G..
Hieronder wat uitspraken uit de tentoonstelling, die trouwens een aanrader is.
‘-Il y a des fleurs partout pour qui veut bien les voir. -Trouver la joie dans le ciel, dans les arbres, dans les fleurs.
Il faut regarder toute la vie avec des yeux d’enfants.
Henri matisse.’
Ik vertrek pas om 12u vanuit Le Cateau-Cambresis. Eerst even een bakkerij binnenstappen. “Waw, mevrouw wat een aangename verrassing om hier binnen te stappen. De jeugdige frisse kleuren raken de mens in hun jeugdigheid en vrolijken de mens op. Wat een aangename verrassing.” Een bakkerij die nog in haar oorspronkelijke ‘jus’ staat zowel binnen als buiten. Opgefrist door haar persoonlijke ‘Touch’ van de dame.
L’étang de St. Crépin. Een terras. Een viswedstrijd, een grote treurwilg, schaduw, in compagnie met de hartelijke eigenaars. “Madame ik wacht nog altijd op mirakels. Bestaat dit werkelijk”,vraagt een meneer die erbij is komen zitten. “Meneer alles hangt af van wat jij een mirakel noemt of ziet. Voor mij zijn ze er dagelijks, in de kleine dingen. Laten we onze wereld verkleinen en eens kijken op een vierkante meter in het gras wat er allemaal te zien is. We zouden versteld staan. Kleine mirakeltjes. Neem nu ook als voorbeeld. Ik ben het museum van Matisse gaan bezoeken deze morgen. Het was verrassend mooi. Het circus van Chagall, de flora van Matisse, hun teksten… Voor mij een mirakel was daar buiten komen met de gewaarwording dat het kleine meisje in mij werd aangewakkerd, naar buiten komen met een innerlijke vreugde. Is dit geen klein mirakel!
In een straat wandel ik langs een peperkoekenhuisje. Een huisje met torentjes, half gehaakte gordijnen. Een tengere bejaarde man zit er binnen zijn omheining, op een rietenstoel met een boek in de hand midden zijn stoep en omringd door zijn kleurrijke, fleurrijke bloemen. Ik zeg hem een goedendag. Hij hoort me niet. Hij is volledig opgeslorpt door zijn stripfiguur. Voor zijn poortje sta ik wat stil, we zijn maar van een paar meter verwijderd van elkander. De vroegere fotograaf in mij zegt ‘neem een beeld’ . Mijn hart observeert en laat de situatie tot zich komen zonder iets te ondernemen en laat zich onderdompelen door dit zachtlevend tafereel die zich voor me afspeelt. Ik stap verder zodat ik hem niet laat schrikken.
Op de ‘Allée des rêves’ in Bohain-en-Vermandois val ik in slaap na een dankbare dag vol kleur in alle vormen.
Ik breng de sleutel terug naar ‘la mairie de Plomion’. Een lange dalende weg neemt me mee naar het eerst volgende dorp, Bancigny. Tot mijn grootste verwondering staan veel kerken hier open. De Sint-Nicolaas kerk is een prachtig klein kerkje. Een schitterend gesculpteerde doopvont. En wat gepolychromeerde beelden.
Sint-Nicolaas, Bancigny
Wat verder de Saint-Martin kerk in Jeantes. Een heel bijzondere kerk. 400 vierkante meter frescos gemaakt door Charles Eyck een Nederlander. Bekleden de muren. Bijzonder hedendaagse glasramen. Een pareltje. Op een bord langs de weg ‘route des églises fortifiée’, nu begrijp ik waarom de deuren openstaan.
Mijn rugzak weegt zwaar vandaag. Mijn lichaam is wat aan het protesteren. Waarschijnlijk het gevolg van een geen zo een goede nachtrust. Voor mij in de gracht een buizerd. Ik bevries. Ik hoop dat hij mij niet ziet. Niet dus, hij vliegt weg. Nieuwsgierig ga ik kijken, vermoedelijk had hij een prooi. Ja hoor een haas.
In Parfondal begint het wat te druppelen. Een dreigende lucht. ‘Even wachten aub. Ik zal wat sneller wandelen en jij hebt een beetje geduld’. Yes, net op tijd en het begint nu toch zo te gieten en gedonder. Ik blijf hier in dit pittoresk en één van de mooiste dorpen van Frankrijk tot de regenbui over is. Een bezoek aan de versterkte kerk Saint Médard.
Ik wandel vandaag van la Picardie naar la Champagne Ardennes. Wie zegt dat het noorden plat is, heeft het echt wel mis. Valloner noemen ze dit hier (ik dacht altijd dat het balloner was, lijkt logischer 😊) val of bal… Je suis balloner, mijn voeten en rug kunnen het wel vertellen. Na de regenbui wandel ik nog twee uur. De laatste klim was er eventjes teveel aan. In een zaal van Mainbressy val ik als een blok in slaap na eerst mij schoenen te hebben onderhouden.
Ludmilia is vertrekkensklaar om naar school te gaan. ‘Merci, pour avoir prêter ton lit. J’ai très bien dormi’, fluister ik in haar oor. We geven elkander een zoen. Met een grote glimlach had ze gisteren haar bed aan mij afgestaan. Weigeren was geen sprake.
Ochtenddauw. De waterdruppels blinken als zilver. In de berm Primula. De dag begint goed een fikse stijging en is onmiddellijk voelbaar in mijn kuiten. Amai, wie zegt dat het noorden plat is! Het is zweten. De koeien in de wei komen naar me toe rennen. Koeien zijn heel nieuwsgierige dieren, terwijl ik met hen sta te praten proberen ze dichter te komen. Ik probeer er een te strelen, oeps dit zijn ze blijkbaar niet gewoon.
Primula
In een afdaling in het bos zie ik een camionet staan. Ik hoor mensen praten. Arlette en Raymond. Beiden hebben een wit pak aan met een gaas voor de ogen. Bijenhouders. Beiden zouden een goede karikature zijn voor een tekenfilm. Twee grappige mensen. Al snel krijg een spoedcursus bijenhouden. Wanneer de bijenkorf niet zwaar weegt dan moet je ze voeding geven zowel in de zomer als in de winter. In de winter geef ik van dit geel goedje. Hij doet de 20liter fles open en een geel sap komt eruit. Stuifmeel. En daarbij voeg je mengeling toe van magnesium, zink, koper…
Hij leert me ook dat een ‘Pivert’ hier un ‘Becbeau’ heet. Als ik verder stap roept hij me nog toe, ‘Au coin de la voyez vous avez rencontrer…. N’ oublier pas de noter’.
In de dorpen ruikt het naar pasafgemaaid gras. Een man komt me tegemoet. Hij duwt een overvolle kruiwagen voorruit. Hij stopt en blaast uit. ‘Pfffff, c’ est lourd’, vertelt hij me. Wanneer ik terug verder stap, hoor ik hem om de zoveel tijd zijn kruiwagen neerzetten. Hij gaat duidelijk over zijn grenzen.
Een terreinwagen steekt me voorbij. In de verte hoor ik hem plots vastzitten. Terwijl ik het pad afdaal hoor ik de ene vloeken tegen de ander. “Je vous invite à pieds cela va plus vite” , roep ik van aan de andere kant van de prikkeldraad.
“Ta de’ tuutttt’ (censuur). De la ferraille de…. ‘Tuuuuttt’,roept de jonge gast in het wildeweg.
De oudere man kijkt of hij me kan zien. ‘C’ est la ferraille ou la mains d’œuvre’, zeg ik al lachend. ‘Il vient d’ acheter la pâturage. Il la connais pas encore. ” Bhen maintenant si”, zeg ik al lachend. Terwijl de een een Traktor is gaan halen. Blijft de ander en kunnen we nog wat lachen om de situatie. Oef… want de start was anders.
In Plomion krijg ik de kindercreche aangeboden om te slapen. Ik ga op zoek naar eten. De winkel is gesloten. Dan maar een bezoek aan een kerk. Vele kerken hier in de buurt zijn versterkt en werden gebruikt in de 16 eeuw om zich te beschermen. Mensen konden hier dagen lang in leven.
Een restaurant. Hmm, de prijzen wat aan de hoge kant. Ik ga even binnen en vraag of het mogelijk is een menu du jour te verkrijgen. Een vriendelijke heer komt. Jammer, en helaas. Geen menu. Ik verlaat het restaurant. Achter mij hoor ik roepen “c’est vous la dame que j’ai vu sur l’escalier ?”, vraagt de heer. “oui”. “Entrée, je vous fait le menu”. Ik wist niet waar ik het had. In een luxueus restaurant wordt ik bediend als een koningin. De maaltijd overheerlijk. Het kaarslicht wordt aangestoken… Op de achtergrond instrumentaal klassiek muziek. In het deuntje herken ik ‘plaisir d’ amourrrr’.