Het meisje

Toen ik elf jaar geleden begon aan mijn eerste pelgrimstocht richting Compostela, herinner ik me hoe het absoluut not done was om terug te keren op mijn weg, in een gemotoriseerd voertuig te stappen of onaangename stukken te skippen. Met die onaangename stukken bedoel ik vooral grootsteden, waar snelheid, lawaai en ongezonde lucht overheersen. Het is nooit in mij opgekomen om ook maar één kilometer niet te wandelen.

Deels werd dit beïnvloed door regels, oordelen en druk van buitenaf. Regels die door oud-pelgrims en verenigingen werden ingesteld vanuit angst, vooral rond het recht op overnachting.

Dit jaar, tijdens de laatste pelgrimstocht van Maria Magdalena, kreeg ik daar een paar duidelijke voorbeelden van.

Zo kreeg ik te horen dat ik “bezeten was door de duivel” omdat ik een duidelijke keuze had gemaakt in mijn leven en trouw was gebleven aan mijn pad. De kern van deze situatie was niet zozeer mijn keuze zelf, maar de angst van de persoon die zo reageerde nadat ik had gemeld dat ik vier mensen zou begeleiden op de weg en vier pelgrimspaspoorten – de ‘crédential’ – had aangevraagd. Ze had zich een beeld van mij gevormd vanuit een beweging van controle: de controlegedachte dat niet zomaar iedereen recht heeft op een overnachting.

Regels – of je ze nu volgt of niet – vroeg of laat kom je toch op dat ene moment waarop er met de vinger naar je wordt gewezen. Dan weet ik waar ik voor kies: trouw blijven aan mijn eigen weg, mijn unieke pad.

En dan waren er die twee dagen door Marseille doorkruisen, met de boodschap dat dit erbij hoort. Bij de weg van Maria Magdalena. “Le rencontrer réellement, c’est tout accueillir sans les a priori d’un regard sélectif ou d’idées toutes faites.”, staat geschreven op de website. Een beetje paradoxaal in vergelijking met het vorige voorbeeld.

Ik ben erdoor gestapt, door die voorsteden. En ze waren onaangenaam. Achtervolgd worden. Een blik frisdrank naar me gegooid krijgen. Uitgelachen worden. Wijken waar drugs en geweld aanwezig zijn. Straatjes en plekken waar de muren als openbaar toilet dienen.

Maria Magdalena heeft me doen inzien dat ik niet zomaar klakkeloos iets hoef over te nemen en mezelf opzij hoef te plaatsen of te laten plaatsen. Wanneer ik bij die zin voel, heb ik de neiging te denken: “Och, ze is al veel langer in mijn leven dan ik ooit had kunnen vermoeden.”

Jaren pelgrimeren hebben mijn zachte kant opnieuw aan het licht gebracht. Ze hebben me geleerd mezelf lief te hebben, de liefde in mezelf te vinden in plaats van buiten mezelf te zoeken. Te durven gaan staan voor wie ik ben.

Dus waarom zou ik mezelf dan in een omgeving plaatsen waar het ongezond is, waar ik mezelf geweld aandoe en het ten koste gaat van mijn gezondheid?

Is dat niet juist de essentie van pelgrimeren? Je eigen unieke zijn opnieuw ont-moeten. Je vrijmaken van ballast, van wat je niet meer dient, van wat niet van jou is, van wat je niet langer wil of wenst in je leven. Al die verschillende laagjes afpellen tot aan die ruwe, pure kern waar donker en licht samen dansen.

Volmondig ‘ja’ zeggen tegen je Zelf.             In mildheid, zachtheid en daadkracht.    Niet tegen iets, want dan val je vroeg of laat naar voren en breekt er iets. Maar geankerd in je lijf, meebewegend met wat er op je weg komt. Dansend met wat soms onaangenaam voelt.

Zo was het ook hier in Hurghada: de keuze maken dat dit niet mijn leefwereld is.

Leven tussen ‘nep’ en oppervlakkigheid, waar weinig bewustzijn aanwezig is, tussen voortdurend geluid… waar weinig plaats is voor stilte en vertraging.

Op de laatste dag in Hurghada zat mijn hele lichaam vast van de spanning. Er zat maar één ding op: uit mijn hoofd gaan en in mijn lichaam. Bewust mijn aandacht naar mijn ademhaling brengen. Dat bracht me deels terug naar een innerlijke ontspanning.

Daarna ging ik wandelen, op zoek naar een busticket richting Luxor voor de laatste acht dagen. Op een grote, drukke 2×3-vaksbaan stond een meisje van ongeveer negen jaar, met haar schoolrugzak. Ze probeerde over te steken. Niemand zag haar. Ze leek te verdwijnen in het niets, in die snelle, luidruchtige, door geld gedreven wereld. Ik gaf haar mijn hand. Keek haar aan, knipoogde. En nam haar mee naar de overkant.

Het was alsof de wereld even bevroor.   We kwamen veilig aan. We keken elkaar aan. Glimlachten.                                         Haar zachte blik was een lichtpunt in het gebeuren.

Lorsque j’ai commencé, il y a onze ans, mon premier pèlerinage vers Compostelle, je me souviens qu’il était absolument exclu de revenir sur mes pas, de monter dans un véhicule ou d’éviter les passages désagréables. Surtout les grandes villes, où la vitesse, le bruit et l’air vicié dominent. Jamais il ne m’était venu à l’esprit de ne pas marcher ne serait-ce qu’un seul kilomètre.

Une partie de cela était influencée par des règles, des jugements et une pression extérieure. Cela nourrissait ma vieille peur d’être rejetée, exclue, pointée du doigt, de ne pas être la bienvenue — un thème bien connu dans ma vie.

Beaucoup de ces règles ont été instaurées autrefois par d’anciens pèlerins ou des associations, par peur, souvent en lien avec les lieux d’hébergement.

Cette année, lors du pèlerinage de Marie-Madeleine, cela s’est de nouveau manifesté très clairement.

Ainsi, on m’a même dit que j’étais “possédée par le diable”, simplement parce que j’avais fait un choix clair dans ma vie et que je restais fidèle à mon chemin. Le problème ne venait pas réellement de mon choix, mais de la peur de la personne qui réagissait ainsi, après que j’avais annoncé que j’allais accompagner quatre personnes et que je demandais quatre crédentials.                    Elle s’était fabriqué une image de moi, née d’un réflexe de contrôle : l’idée que tout le monde n’aurait pas le droit de passer la nuit.

Les règles — que tu les suives ou non — te mènent tôt ou tard à ce moment où l’on te montre du doigt. Et moi, je sais ce que je choisis : rester fidèle à mon propre chemin, à ma voie unique.

Il y a eu aussi ces deux jours de traversée de Marseille, avec ce message que “cela fait partie du chemin”, que cela appartient à la voie de Marie-Madeleine.

« Le rencontrer réellement, c’est tout accueillir sans les a priori d’un regard sélectif ou d’idées toutes faites. », est écrit sur le site  Un paradoxe frappant, après l’exemple précédent.

J’ai traversé les quartiers périphériques. Ils étaient intenses et désagréables : être suivie, recevoir une canette de soda lancée vers moi, être moquée. Des rues où la drogue et la violence étaient présentes. Des endroits qui servaient de toilettes publiques.

Marie-Madeleine m’a appris à ne pas tout prendre pour vérité, à ne pas m’effacer ni me laisser repousser. En ressentant cela, je réalise à quel point elle est présente dans ma vie depuis bien plus longtemps que je ne l’avais imaginé.

Des années de pèlerinage ont fait remonter ma douceur à la surface. Elles m’ont appris à m’aimer, à trouver l’amour en moi plutôt qu’à l’extérieur. Elles m’ont appris à me tenir debout dans qui je suis.

Alors pourquoi irais-je encore me placer dans des environnements malsains, qui me font violence ou nuisent à ma santé ?

N’est-ce pas là l’essence même du pèlerinage ? Se re-rencontrer dans son être le plus profond. Se libérer du poids inutile, de ce qui ne sert plus, de ce qui n’est pas à nous, de ce que nous ne voulons plus porter. Éplucher les couches une à une, jusqu’à cette essence brute et pure où l’ombre et la lumière dansent ensemble.  Dire un oui plein et entier à son Soi. Dans la douceur, la tendresse et la force.

Non pas contre quelque chose — car alors on tombe tôt ou tard — mais ancré dans son corps, en mouvement fluide avec ce que la vie apporte. Danser même avec ce qui parfois paraît inconfortable.

Ainsi en fut-il aussi ici, à Hurghada : faire le choix que cet environnement n’est pas le mien.

Vivre au milieu du “faux”, de la superficialité, du bruit constant, là où la conscience est peu présente — un lieu où il n’y a presque pas d’espace pour le silence et la lenteur.

Le dernier jour à Hurghada, mon corps était tendu de partout. Il n’y avait qu’une seule chose à faire : quitter ma tête, revenir dans mon corps et respirer en conscience. Cela m’a ramenée partiellement à une détente intérieure.

Ensuite, je suis partie marcher, à la recherche d’un billet de bus pour Louxor pour les huit derniers jours. Sur une grande route à six voies, j’ai vu une petite fille d’environ neuf ans, avec son cartable, essayer de traverser. Personne ne la voyait.

Elle disparaissait comme si elle n’existait pas, avalée par ce monde rapide, bruyant et orienté vers l’argent. Je lui ai pris la main. Je l’ai regardée. Je lui ai fait un clin d’œil. Et je l’ai accompagnée de l’autre côté. Le temps s’est comme suspendu. Nous sommes arrivées saines et sauves. Nous nous sommes regardées et avons souri. La douceur de son regard a été un véritable point de lumière. 

Plaats een reactie